Tussen dichter en lezer


 

Aan deze kant van het papier
Gedichten van Leo Vroman en Ingmar Heytze

De dichters Leo Vroman en Ingmar Heytze schreven allebei een gedicht waarin het op papier gedrukte gedicht als een ondoordringbare grens tussen dichter en lezer wordt ervaren. Leo Vroman (1915) geldt als een van Nederlands grootste levende dichters. De criticus Kees Fens noemde Vroman ooit ‘de vlakbijste dichter’ van Nederland. Hij doelde op het uiterst persoonlijke karakter van Vromans gedichten, die dichtbij het dagelijks leven staan. Vroman zoekt in zijn gedichten naar intimiteit met de wereld om hem heen. Vitaal en speels, in een schijnbaar nonchalante taal schrijft hij over zijn liefde voor het leven en voor de mens. De criticus H.U. Jesserun d’Oliveira schreef : ‘Hij is een ontdekkingsreiziger in randgebieden, de overgangen tussen leven en dood, eindigheid en eeuwigheid, liefde en haat, ellende en geluk.’ In zijn lange gedicht ‘Over de dichtkunst’ schrijft Vroman : ‘ik heb vreselijk het land / aan begrenzing, maar niet aan grenzen / Ik houd integendeel / van deze wereld zoveel / om die ijle grenzen waarover /ik zeer voorzichtig stap’.

‘Voor wie dit leest’ behoort tot Vromans vroegste gedichten. Het stond oorspronkelijk in Gedichten, vroegere en latere (1949) en is inmiddels zo vaak geciteerd dat Vroman zelf genoeg van het gedicht heeft gekregen. In de bundel Fractaal uit 1986, neemt hij een gedicht op met de titel ‘Voor wie dit kent’, dat met de volgende regels begint : ‘Ik zou mijn hand wel uit dat huilvers willen beuren /om het stil en schriftelijk te verscheuren.’

Ingmar Heytze (1970) publiceerde sinds zijn officiële debuut in 1997 acht dichtbundels. Zijn werk beleeft herdruk op herdruk, wat in de poëzie een zeldzaamheid is. Hij schrijft heldere, toegankelijke, vaak lichtvoetige poëzie en draagt zijn werk regelmatig voor op verschillende podia, waarbij hij vaak samenwerkt met muzikanten. In 1990 publiceerde Heytze 17 gedichten in eigen beheer, waaronder het gedicht ‘Vos onder ijs’; later nam hij dit gedicht in iets gewijzigde vorm op in zijn debuutbundel De allesvrezer (1997).

Voor wie dit leest

Gedrukte letters laat ik U hier kijken,
maar met mijn warme mond kan ik niet spreken,                                         
mijn hete hand uit dit papier niet steken ;
wat kan ik doen ? Ik kan U niet bereiken.
O, als ik troosten kon, dan kon ik wenen.
Kom, leg Uw hand op dit papier; mijn huid ;
verzacht het vreemde door de druk verstenen
van het geschreven woord, of spreek het uit.
Menige verzen heb ik al geschreven,
ben menigen een vreemdeling gebleven
en wien ik griefde weet ik niets te geven :
liefde is het enige.

Liefde is het meestal ook geweest
die mij het potlood in de hand bewoog
tot ik mij slapende voorover boog
over de woorden die Gij wakker leest.
Ik zou wel onder deze bladzij willen zijn
en door de letters heen van dit gedicht
kijken in uw lezende gezicht
en hunkeren naar het smelten van Uw pijn.
Doe deze woorden niet vergeefs ontwaken,
zij kunnen zich hun naaktheid niet vergeven ;
en laat Uw blik hun innigste niet raken
tenzij Gij door de liefde zijt gedreven.

Lees dit dan als een lang verwachte brief,
en wees gerust, en vrees niet de gedachte
dat U door deze woorden werd gekust :
ik heb je zo lief.

Leo Vroman

Uit : 262 gedichten, Em. Querido’s Uitgeverij, 1974

Vos onder ijs

Deze winter bij het schaatsen :
vos onder ijs.
Twee glazen ogen keken op
alsof hij zo omhoog zou springen
met open bek
als het plotseling zomer werd.
Ik vlucht voor honderd boeren.
Water breekt.
Ik zwem mij langzaam dood.
Mijn laatste woorden zijn gedacht
ik kan niet meer
en spreken gaat niet hier.
Het is eenzaam. Aan deze kant.
Van het papier.
Het is zo eenzaam hier.

Ingmar Heytze

Uit : De allesvrezer, Uitgeverij Kwadraat, 1997

 

Opdrachten

1. Het gedicht van Vroman telt zeven vierregelige strofen. Er zijn een aantal wendingen in
het gedicht : soms spreekt de ik over zijn eigen verlangen, dan weer spreekt hij de lezer in de gebiedende wijs toe. Loop de verschillende wendingen na. Eigenlijk is er in de slotregel ook weer een wending. Hoe zou je die omschrijven ?

2. Vroman stelt het gedrukte gedicht als koud voor en de dichter als warm. Het gedicht staat tussen dichter en lezer in. Toch lijkt de dichter in dit gedicht een oplossing aan te dragen om die grens te overbruggen: zowel dichter als lezer moeten door liefde worden gedreven bij het schrijven, respectievelijk lezen van het gedicht. Loop na welke lichamelijke beelden hij allemaal gebruikt om dit uit te drukken.

3.  Wordt de grens tussen lezer en dichter dan werkelijk opgeheven of gebeurt dat alleen in de verbeelding? Of gaat het er Vroman nu juist om dat die verbeelding zo levendig moet zijn, dat het echt lijkt ? Dat dat voor hem het ware poëzieschrijven en -lezen is ?

4. Vroman spreekt in dit gedicht de lezer aan (‘Voor wie dit leest’). De lezer wordt in het hele gedicht steeds met ‘U’ en ‘zelfs met ‘Gij’ aangesproken. In de laatste regel staat opeens ‘je’. Waarom zou hij eerst het afstandelijke ‘U’ gebruiken en in de slotregel de aanspreekvorm veranderen, denk je ?

5. Zie je die afstandelijkheid ook in het taalgebruik voorafgaand aan de slotregel ?

6. Geloof je dat de dichter van jou, de lezer, houdt ? Met andere woorden: heeft dit gedicht je overtuigd ? De dichter kent jou niet. Om wat voor soort liefde zou dit dan kunnen gaan, denk je ?

7. Er is iets wonderlijks met het vertelperspectief in het gedicht van Heytze. Wat ?

8.  Door de transformatie van ijs in papier lijkt de dichter te willen suggereren dat de lezer naar een papier kijkt waar de dichter onder zit, zoals de vos onder het ijs. Wat zou de dichter hiermee willen uitdrukken ? Dat de dichter ‘door het gedicht op papier heen’ voor de lezer springlevend lijkt, maar dood is, zoals de vos ? Of heeft de dichter in de laatste twee strofen de eerste twee strofen vergeten en gebruikt hij het beeld alleen om zijn eigen gevoel van eenzaamheid en zijn onvermogen om te spreken uit te drukken ?

9. In een vroegere versie van Heytzes gedicht was na de derde strofe een andere strofe ingevoegd :

‘Er is geen hoop, geen ademnood / voor het langst. / Ik voel niet eens meer angst.’

Waarom denk je dat de dichter deze strofe later heeft geschrapt ?

10. Vroman en Heytze stellen allebei het papier voor als een versteende of bevroren laag tussen lezer en dichter. Toch is er een groot verschil tussen de dichterlijke houding die uit Vromans en die uit Heytzes gedicht spreekt. Welk ?

11. Vroman noemde zijn eigen gedicht in het latere gedicht ‘Voor wie dit kent’ een ‘huilvers’, wat een mooi woord is voor een overdreven sentimenteel gedicht. Welk gedicht vind je sentimenteler, dat van Vroman of dat van Heytze ? Waarom?